Taken en verantwoordelijkheden

Artsen en verpleegkundigen hebben ieder eigen taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van slecht-nieuwsgesprekken. Artsen zijn de boodschappers, zij vertellen het slechte nieuws over diagnose, behandelplan en/of prognose. Verder ondersteunen zij patiënten bij de verwerking van het slechte nieuws.

Verpleegkundigen hebben een taak als procesbewaker en intermediair. Zij zijn vooral betrokken bij de begeleiding en ondersteuning van patiënten voor, tijdens en na het gesprek (Davis, 2003) (Wagener, 2003). De arts en de verpleegkundige bereiden het slecht-nieuwsgesprek samen voor en bespreken dit ook na, in termen van wat goed, lastig of niet goed ging. Daarbij kan worden ingegaan op eigen rol, de ontwikkelpunten en de eigen gevoelens en emoties die het gesprek hebben opgeroepen. Deze nabesprekingen kunnen ertoe bijdragen dat de stress van het voeren van deze gesprekken gereduceerd wordt en dat er een (nog) betere afstemming tot stand komt.

Taken van de arts

  • Informeren en inlichten van patiënten en naasten over diagnose, behandeling en/of prognose.
  • Duidelijkheid scheppen zodat patiënten en naasten weten waar zij aan toe zijn.
  • Ondersteunen van patiënten en naasten bij de verwerking van het slechte nieuws.
  • Attenderen op aanvullende ondersteuning zowel binnen als buiten de eigen organisatie, zoals huisarts, thuiszorg, diëtist, maatschappelijk werk, psycholoog, of geestelijk verzorger. Denk hierbij ook aan diverse patiëntenverenigingen, inloophuizen en (betrouwbare) internetsites.
  • Informeren van de huisarts (of behandeld arts van de instelling waar de patiënt woont) over de inhoud van het gesprek en de reactie hierop van de patiënt en/of naasten.
  • Goede verslaglegging.

Taken van de verpleegkundige

  • Ondersteunen van patiënten en naasten bij de verwerking van het slechte nieuws.
  • Voorbereiden van het vervolggesprek met patiënten en naasten (wanneer dit mogelijk is) om vragen aan de arts te inventariseren en een inschatting te maken welke emoties en reacties het slechte nieuws bij hen zal oproepen.
  • Ondersteunen bij vragen, bijvoorbeeld bij het verwoorden van de vraag of als patiënten en naasten deze tijdens het gesprek niet zelf durven te stellen (Davis, 2003).
  • Zorg dragen voor het uitvoeren van de gemaakte afspraken.
  • Verlenen van nazorg: patiënten en naasten opvangen en inventariseren van behoeften. ingaan op vragen die later bij hen opkomen of verduidelijken van zaken die zij niet hebben (Davis, 2003).
  • Signaleren en attenderen op aanvullende ondersteuning zowel binnen als buiten de eigen organisatie, zoals huisarts, thuiszorg, diëtist, maatschappelijk werk, psycholoog, of geestelijk verzorger. Denk hierbij ook aan diverse patiëntenverenigingen, inloophuizen en (betrouwbare) internetsites.
  • Indien relevant, informeren van de thuiszorg over de inhoud van het gesprek en de reactie hierop van de patiënt en/of naasten.
  • Goede verslaglegging.